De Grote Zinsleerquiz


Onderwerp

Het onderwerp is een van de belangrijkste zinsdelen. Het is namelijk degene of datgene dat iets doet of is in de zin. Je kan het heel makkelijk vinden met de vraag:

Wie of wat doet of is iets?

Voorbeelden:

  • Sam speelt verstoppertje.
    • Wie speelt verstoppertje? Sam
  • Het probleem zijn de hoge kosten.
    • Wat is het probleem? De hoge kosten.

Lijdend voorwerp

Het is de benaming voor degene of datgene wat iets direct ondergaat. Vandaar dat het lijdend voorwerp ook wel het direct object genoemd wordt. Je kan het lijdend voorwerp vinden met de vraag:

Wie of wat + gezegde + onderwerp?

Voorbeelden:

  • Onder de douche zong hij vannochtend een liedje.
    • Wat zong hij vannochtend? Een liedje.
  • Bel jij hem even?
    • Wie bel je? Hem.

Meewerkend voorwerp

Dit benoemt degene die iets ontvangt  of verneemt. Meestal staat er 'aan' of 'voor' voor het zinsdeel, maar niet altijd! Deze keer luidt de vraag:

Aan / Voor wie + gezegde + lijdend voorwerp + onderwerp?

Voorbeelden:

  • Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
    • Aan wie gaven Julia en Kim een cadeautje? Aan hun moeder.
  • Mijn vriend geeft de poes en de hond het eten.
    • (Aan) wie geeft mijn vriend het eten? (Aan) de poes en de hond.

Wederkerend voornaamwoord

Dit zinsdeel verwijst altijd naar het onderwerp. Er is geen specifieke vraag om dit zinsdeel te bepalen. Deze voornaamwoorden hebben zowel een volle (lange) vorm als een verkorte vorm. De lijst van persoonlijke voornaamwoorden is:

Voornaamwoord   Volle vorm   Verkorte vorm  
 Ik  Mij  Me
 Jij / je  Jou  Je
 Hij / zij / het  Zich  /
     
 Wij / we  Ons  /
 Jullie  Jullie  Je
 Zij / ze  Zich  /


Voorbeelden:

  • Bij het schillen van de aardappelen heb ik me gesneden.
  • Jan vroeg Karel of die zich herkende op de politiefoto's.

Afscheidbaar deel van de persoonsvorm

Het afscheidbaar deel van de persoonsvorm komt enkel voor bij een scheidbaar werkwoord. Zoals het woord 'scheidbaar' doet vermoeden, kan je zulke werkwoorden in twee of meer stukken kappen.

Voorbeelden:

  • Tijdens de match wachtten veel supporters angstig af.
    • Inifitief: afwachten. 'af' is dus het afscheidbaar deel van de persoonsvorm.

Werkwoord


Hoofdwerkwoord

Dit is samen met het onderwerp een van de belangrijkste zinsdelen, misschien zelfs belangrijker. Van de werkwoorden die in een zin kunnen voorkomen (en dat zijn er heel wat) is er maar één hoofdwerkwoord. Het kan vervoegd zijn of als infinitief gebruikt worden. Het hoofdwerkwoord kan bovendien ofwel een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord zijn.

Voorbeelden:

  • Ik zit in de tuin.
    • 'zit' is hier het zelfstandige hoofdwerkwoord
  • Hij is een aardige man.
    • 'is' is hier het koppelwerkwoord.

Hulpwerkwoord

Dit werkwoord helpt het hoofdwerkwoord. Het zorgt ervoor dat de zin in het verleden of de toekomst plaatsvindt, of of het de zin een modaliteit wil geven.

Voorbeelden:

  • Heb jij de nieuwste boek al gelezen?
    • 'heb' is het hulpwerkwoord, 'gelezen' het zelfstandige hoofdwerkwoord als voltooid deelwoord.

Werkwoordelijke uitdrukking

De werkwoordelijke uitdrukking is een vaste combinatie van een werkwoord met een of meerdere andere woorden. Klein hulpmiddeltje: het kan enkel figuurlijk geïnterpreteerd worden. Binnen de werkwoordelijke uitdrukking worden geen zinsdelen aangeduid.

Voorbeelden:

  • Na die flater bij Marlèneke kozen Gert en Samson het hazepad.
    • 'kozen het hazepad' is de werkwoordelijke uitdrukking. Ze kiezen niet letterlijk voor het hazepad, ze maken dat ze wegkomen.

Gezegde


Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijke gezegde geeft een toestand aan. Het bestaat uit een of meer werkwoorden in combinatie met een naamwoord. Dit gezegde staat altijd, maar dan ook altijd bij een koppelwerkwoord.

Voorbeelden:

  • Tomas is timmerman.
  • Alles bleek fout.
  • Mijn vriend wil leraar worden.

Werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijke gezegde omvat alle werkwoorden in de zin. In tegenstelling tot het naamwoordelijke gezegde geeft het werkwoordelijke een actie aan. Tot het werkwoordelijke gezegde horen ook de werkwoordelijke uitdrukkingen.

Voorbeelden:

  • Jan kijkt naar buiten.
  • Samson had naar buiten kunnen gaan
  • Sam gaf de pijp aan Maarten.


Quiz

Hier vind je een powerpoint met de vragen en antwoorden. Wees eerlijk voor jezelf en los eerst de vraag op voor je naar het antwoord kijkt. Eerst is er nog een klein herhaling van de theorie.

Download: Zinsleer.pptx


Bronnen

Return to top